Rapporteur: verbeter zicht op aanpak seksueel geweld

De registratie en beleidsinformatie van advies- en meldpunten Veilig Thuis en van organisaties voor jeugdhulp, -bescherming en -reclassering moet beter. Hierdoor kan het effect van beleid en uitvoering beter worden gemeten en kunnen meer kinderen effectief beschermd worden tegen seksueel geweld. Dit stelt de Nationaal Rapporteur in haar brief aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Martin van Rijn. Om beter zicht te kunnen krijgen op de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen doet de Rapporteur vijf aanbevelingen.

De aanleiding voor haar brief vormde een eerder verzoek van de staatssecretaris van VWS aan de Nationaal Rapporteur om de landelijke cijfers over seksueel misbruik van de toenmalige Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK, voorloper van Veilig Thuis) te splitsen in regionale cijfers. Tijdens deze en eerdere analyses bleek de AMK-registratie erg veel informatie te bieden over vermoedelijke slachtoffers van seksueel geweld. Tegelijkertijd bleek de betrouwbaarheid van de gegevens onvoldoende, ondanks het bestaan van een algemeen gebruikt handelingsprotocol en een registratiehandleiding. Hierdoor zijn de cijfers van de verschillende AMK-regio’s op een aantal punten niet of moeilijk te interpreteren en moeilijk vergelijkbaar. In haar brief legt de Rapporteur uit waarom zij op basis van deze cijfers geen goed regio vergelijkend rapport kan maken. De Nationaal Rapporteur doet vijf aanbevelingen om dit in de toekomst wel mogelijk te maken en vooral om de inzet van Veilig Thuis, jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering beter in beeld te kunnen brengen.

1 - Veilig Thuis-registratie op uniforme wijze tot stand laten komen

Per 1 januari 2015 is de zorg voor de jeugd overgedragen aan de gemeenten. De 16 voormalige AMK’s zijn per 1 januari 2015 met de Steunpunten Huiselijk Geweld opgegaan in Veilig Thuis-organisaties, verspreid over 26 verschillende regio’s. Deze organisaties vallen onder gemeentelijke verantwoordelijkheid. Hiermee lijken regionale verschillen tussen de Veilig Thuis-organisaties niet te zullen verminderen: per regio zijn er verschillen in organisatievorm, verschillen in samenstelling en handelswijze, verschillende registratiesystemen, verschillende partnerorganisaties en dus ook verschillende vormen van samenwerking. Net als in het ‘AMK-tijdperk’ zijn er nu protocollen ontworpen die moeten bijdragen aan standaardisatie van werkwijze en registratie. Juist gezien haar bovenstaande AMK-bevindingen vindt de Nationaal Rapporteur het belangrijk dat Veilig Thuis-organisaties samen intensief gaan werken aan uniformering van werkprocessen en registratie. Dit moet ertoe bijdragen dat dat beleidsinformatie op vergelijkbare wijze tot stand komt, dat het effect van gevoerd beleid in de toekomst beter kan worden gemeten en vergeleken, en dat daarmee de toegang tot kinderbescherming in alle regio’s van vergelijkbare kwaliteit is.

De Nationaal Rapporteur beveelt de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) aan om de Veilig Thuis-beleidsinformatie op uniforme wijze tot stand te laten komen. Hiervoor is het nodig te investeren in goede en inhoudelijk consistente registratie, en in nauwe samenwerking tussen alle Veilig Thuis-organisaties om handelings- en registratieprotocollen, werkprocessen en registratiesystemen te uniformeren.

2 – Weten hoeveel meldingen bij Veilig Thuis voortkomen uit eerder advies

Veilig Thuis kan aan adviesvragers die vermoeden dat een kind wordt mishandeld of misbruikt het advies geven om een melding te doen. Dit wordt vastgelegd in de registratie van Veilig Thuis. Het oorspronkelijke advies kan dan direct worden omgezet in een melding, maar er kan ook op een later tijdstip een nieuwe melding worden aangemaakt. In dat laatste geval is niet uit de registratie af te leiden of die melding voortkomt uit een eerder advies over hetzelfde kind/gezin. Eén van de knelpunten in het AMK-onderzoek was het hieruit voortvloeiende bestaan van dubbeltellingen van adviezen en meldingen. De Nationaal Rapporteur vindt het belangrijk dat uit de registratie en beleidsinformatie van Veilig Thuis kan worden opgemaakt hoeveel kinderen vermoed slachtoffer zijn van seksueel misbruik (en andere vormen van kindermishandeling). Hiervoor moeten dubbeltellingen worden voorkomen. Ook kan beter inzicht worden verkregen in de mate waarin contacten met Veilig Thuis leiden tot een melding, onderzoek en/of verwijzing en wordt de beleidsinformatie daarmee relevanter.

De Nationaal Rapporteur beveelt de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de VNG aan om de Veilig Thuis-registratie en het Informatieprotocol zo in te richten dat uit de gegevens voor beleidsinformatie opgemaakt kan worden welke meldingen voortkomen uit eerder advies.

3 - Melding niet omzetten in advies, maar behandelen als melding

Veilig Thuis onderscheidt adviezen en meldingen. Bij adviezen mag Veilig Thuis de gegevens van het kind of gezin waarover het advies gaat niet registreren, bij meldingen mag dit wel. Het is goed dat dit verschil bestaat. Echter, Veilig Thuis-organisaties kunnen net als de voormalige AMK’s een contact in eerste instantie aannemen als een melding, maar uiteindelijk toch niet opvolgen door onderzoek of overdracht. Zo’n melding zetten zij om in een advies. De gemelde persoonsgegevens worden dan vernietigd. Volgens de Nationaal Rapporteur leidt dit tot informatieverlies. Als er op een later tijdstip nieuwe signalen binnenkomen over hetzelfde kind/gezin, kan Veilig Thuis die niet koppelen aan de oorspronkelijke melding die in een advies is omgezet. Als degene die contact opneemt met Veilig Thuis samen met de medewerker van Veilig Thuis beslist om een melding aan te maken, is het voor de informatiepositie van Veilig Thuis goed dat deze melding geregistreerd blijft als een melding, dus inclusief de gegevens van het kind/gezin. Bij nieuwe signalen kan Veilig Thuis op basis van de aanwezige informatie eerder beslissen om alsnog onderzoek te doen naar de gezinssituatie. De Nationaal Rapporteur vindt het belangrijk dat de laagdrempelige adviesfunctie van Veilig Thuis blijft bestaan, maar dat Veilig Thuis tegelijkertijd zijn meldpuntfunctie (en daarmee informatiepositie) zo goed mogelijk benut ter bescherming van mogelijke slachtoffers van kindermishandeling.

De Nationaal Rapporteur beveelt de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de VNG aan om het niet meer mogelijk te maken een al aangenomen melding om te zetten in een advies, en om het Model Handelingsprotocol en Informatieprotocol daartoe te wijzigen.

4 – Registreer adviezen ook op aard van de mishandeling, waaronder seksueel misbruik

Een belangrijke beslissing bij de aanpak van seksueel geweld is het wel of niet onderzoeken van vermoedens. Om deze in beeld te brengen is het nodig contacten die wel en die niet tot onderzoek geleid hebben met elkaar te kunnen vergelijken. Volgens het huidige Informatieprotocol registreert Veilig Thuis de ‘aard van het geweld en/of de mishandeling’, waaronder seksueel misbruik, echter wel bij meldingen en onderzoeken, maar niet bij adviezen. Hierdoor is niet meer uit de registratie af te leiden hoeveel adviezen over seksueel misbruik (en over andere vormen van kindermishandeling) Veilig Thuis verstrekt. Dit maakt het onmogelijk om goed zicht te krijgen op het aantal mensen dat vermoedens heeft over seksueel misbruik en om het aantal adviezen over seksueel misbruik te vergelijken met het aantal meldingen en onderzoeken naar seksueel misbruik.

De Nationaal Rapporteur beveelt de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan het Informatieprotocol Beleidsinformatie AMHK zodanig te wijzigen dat niet alleen voor meldingen en onderzoeken, maar ook voor adviezen wordt geregistreerd op aard van het geweld en/of de mishandeling, waaronder seksueel misbruik.

5 - Aanleiding tot interventie registreren

Om goed zicht te krijgen op beleid en uitvoering in de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering, is beleidsinformatie nodig. De Jeugdwet bepaalt dat organisaties deze beleidsinformatie moeten leveren aan de overheid. Op dit moment vindt de Nationaal Rapporteur de aan te leveren set gegevens te minimaal. Uit de beleidsinformatie kan nog niet worden afgeleid waarvoor organisaties hulp aanbieden. Daarom zou hierin ook informatie over de problemen van kinderen en/of hun ouders die voor deze organisaties de aanleiding vormde om hulp in te zetten, opgenomen moeten worden.

De Nationaal Rapporteur beveelt de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de gegevens zoals bedoeld in artikel 7.4.1 Jeugdwet aan te vullen met de gegevens over de problematiek van de jeugdige en/of diens ouders die aanleiding gaf tot het inzetten van jeugdhulp, jeugdbescherming of jeugdreclassering. Dit houdt ook in de aard van meldingen bij Veilig Thuis (jeugdbescherming) en het door de jeugdige gepleegde delict (jeugdreclassering). De Rapporteur beveelt aan dit vast te leggen in artikel 7.5.3 Besluit Jeugdwet en in het Informatieprotocol Beleidsinformatie Jeugd (als bijlage bij de Regeling Jeugdwet).